SALU (ZOUT)

Ik ben meestal radeloos als ik uit bad kom. Eigenlijk totaal gedesoriënteerd. Geen idee wat ik met dit lichaam de rest van de dag aanmoet. De korrels zout die ik soms in het water laat verdwijnen kunnen mijn gedachten niet vangen. Ze willen vrij en ongehinderd ronddansen. Bloot, het liefst bloot. Tegen de wind op. Opdringerig en ruw zou ik me vleien tegen de zinderende streling van de wind.

Vader waar ben je! Til me op..

… Ik raak bij mezelf weg, kom terecht in een vierkante kamer, kleurloos en tot op de laatste millimeter bekleed met neonbuizen die me helder en wit het zicht op al het andere ontnemen. De witste bleektint. Mijn ogen schreeuwen.

Ik zie het jaartal 1858. Een trotse Hollandse plantagehouder verwekt een kind bij een Afrikaanse slavin. Prachtig is ze. Het kind dat ze uit haar lichaam perst, zonder schreeuw, zonder traan, is pezig en sterk. Dat kind is mijn grootvader.

Grootvader!.. Waarom zwaai je niet terug?

Waarom heb je nooit tranen in je ogen als je naar me kijkt, waarom lach je niet! Raak me aan, kietel me dan. Pak me! Ruw. Net iets te ruw. Druk je neus in mijn hals. Ja! En blaas nu zacht die zoete lucht over je sappige zwarte lippen langs mijn gulzige nek. Nat van opwinding.

Ik schater, hard en eeuwig. Tot ik stik.

Precies honderd jaar later word ik geboren. Precies honderd jaar en één week later.

Ondanks zijn witte vader was mijn grootvader pikzwart. Zijn moeder was trots op hem. Meteen al. Het feit dat hij geen achternaam kreeg deerde haar niet. Geen nanoseconde. Het deerde haar gewoon niet. Hopelijk kreeg hij beter werk, een fijner leven, omdat hij de zoon was van de Hollander. De viriele Willem Frederik uit Leiden. Nu plantagehouder. Op de zinderend hete evenaar.

Willem Frederik!..

De mooie Afrikaanse, mijn overgrootmoeder wist heus dat hij zo heette, maar zou niet durven hem ook zo aan te spreken. Ze vree wel met hem. Omdat het moest. Omdat hij haar wilde. Zijn Hollandse vrouw wist van zijn omgang met de tot slaafgemaakte meisjes en vrouwen, maar zei er nooit iets over. Ze zei altijd gewoon "Willem", tegen hem. Zij wel. Nooit woedend. Soms zelfs liefdevol. Terwijl ze het wist. Van die wulpse Afrikaantjes die zijn onbedaarlijke lusten opwekten.

Grootvader zal een jaar of 11 geweest zijn toen hij voor het eerst van zijn leven geld kreeg. Hij durfde het heel lang niet uit te geven. Bang dat dit het enige geld was dat hij ooit zou bezitten. Terwijl hij hard werkte. Samen met al die anderen, die ook zwart en eerst onvrij waren. Al bijna 6 jaar waren ze van niemand. Alleen van zichzelf. Maar ze dansten niet ruw tegen de wind. Ook ´s avonds niet, na het werk. En dat terwijl de wind daar betrouwbaar is. Ze ontbloot zich aan iedereen die in harmonie met haar leeft, ongeacht kleur of komaf. Ze waait zacht en zilt. Bepaald geen laffe wind.

Ik zie het jaartal 1869. Voor alle vrouwen wit of zwart, quadroon, octroon of mulat, maar ook voor mannen, wit of zwart, quadroon, octroon of mulat ontwierp hij schoenen. Grootvader had het vak geleerd van een Joodse man. Parels van schoenen maakte hij. Geen open schoenen, dat nooit. Degelijk waren ze en door de klasse die ze uitstraalden leken ze je mee te voeren naar ongekende realiteiten. Zeldzaam zwierig. En bloedmooi. Dat waren ze. En altijd van het beste leer. Hij werd rijk. Echt stinkend rijk. Een rijke zwarte man was destijds een ongekend fenomeen. De allerarmsten kregen hun schoenen voor niets, daar was hij streng op. Zelfs in Parijs prees men hem, won hij prijzen. En omdat men hem daar prees, prees men hem in het hele Caribische gebied. Van Cuba tot Guadeloupe.

Men keek toen op tegen Europa.

… Ik raak bij mezelf weg, kom terecht in een vierkante kamer, kleurloos en tot op de laatste millimeter bekleed met neonbuizen die me helder en wit het zicht op al het andere ontnemen. De witste bleektint. Mijn ogen schreeuwen.

Het bad loopt langzaam leeg. Het zout bijt in mijn wonden. Wonden die zonder wil niet waarneembaar zijn. De zweepslagen, de vreemde vruchten, hangend aan de Kibrahacha, het klotsende warme azuur blauwe water dat je verslond als je probeerde te vluchten. Sálu, mijn gouden eiland in de zon.

Vader til me op. Grootvader! Waar zijn jullie?.. Willem Frederik!

Hij draaide alles om, zette de wereld op zijn kop alsof het leven zich afspeelde in een bol die je kon opschudden als je wilde dat het ging sneeuwen. Het sneeuwt niet op de zinderend hete evenaar.

Willem! Raak me aan. Zie me. Hoor me. Ik ben. Nu. Hier.

© Barbara Martijn Amsterdam 6 april 2013